Creatief in de kampong

Het terrein van een luxe hotel wordt slechts door een muur gescheiden van de kampong. (Foto: Y. Effendy)

Het terrein van een luxe hotel wordt slechts door een muur gescheiden van de kampong. (Foto: Y. Effendy)

Voor de Indonesische bedrijven en overheden zijn de kampongs in het stadscentrum van Jakarta een doorn in het oog. Volgens stedenbouwkundige Devisari Tunas wordt het economische belang van de kampongs sterk onderschat.

SAAR SLEGERS

Dit artikel verscheel in de TU Delta, jaargang 40, nummer 36.

In het centrum van Jakarta, vlak bij een belangrijk zakencentrum, ligt een sloppenwijk, de Kampong Kebon Kacang. Terwijl hier de armen hun kostje bij elkaar scharrelen, wonen en werken even verderop de rijke zakenlui. “Het is een aparte tegenstelling”, zegt dr.ir. Devisari Tunas, die haar promotieonderzoek deed naar de informele economie in de sloppenwijk. “Het lijken twee gescheiden werelden, terwijl ze slechts op een steenworp afstand van elkaar liggen.”

De bewoners van de kampong hebben geen vast inkomen, geen legale huisvesting en kunnen niet of nauwelijks rekenen op bescherming van de staat. In Indonesië komen mensen die geen geld hebben om een huis te huren of te kopen vaak terecht in sloppenwijken. De meesten van hen hebben nauwelijks scholing gehad. Ze hebben geen startkapitaal waarmee ze een bedrijfje kunnen beginnen en geen connecties in het bedrijfsleven. Bovendien ontbreekt de basale infrastructuur, zoals water- en elektriciteitvoorziening, waardoor het moeilijk is om een eigen zaakje te beginnen.

Hoe de kampongbewoners desondanks weten te overleven, zag Tunas tijdens haar onderzoek in de Kampong Kebon Kacang. “In een sloppenwijk verwacht je een hopeloze situatie aan te treffen”, vertelt ze. “Je verwacht dat de mensen er hulpeloos en terneergeslagen zijn. Ik vond het dan ook verrassend om te merken dat mensen juist heel creatief en flexibel zijn. Ze proberen het beste van hun situatie te maken met de middelen die ze hebben.”

Tunas geeft enkele voorbeelden: “Omdat op veel plaatsen in de sloppenwijk geen watervoorziening is, kost het veel tijd om je kleren te wassen. Sommige vrouwen verzamelen daarom het wasgoed van buren en nemen het mee naar een waterplaats, om het daar te wassen. Anderen verdienen hun geld door elke dag wat eten te koken en dat te verkopen in een stalletje voor hun huis. Weer anderen stellen hun telefoon ter beschikking.”

Op het eerste gezicht lijkt het erop dat de economie binnen de kampong drijft op onderlinge handel, maar bij nadere bestudering blijkt dat er veel verbanden bestaan tussen het formele commerciële centrum en de sloppenwijk. “Arbeiders die op de grote boulevards werken, zoals chauffeurs en schoonmakers, hebben niet genoeg geld om hun lunch en slaapplaats te betalen in de formele sector. Zij komen naar de sloppenwijken om te eten en huren er soms een kamer. Deze arbeiders zijn afhankelijk van het bestaan van de kampongs en de kampongbewoners zijn afhankelijk van de komst van de arbeiders.”

Terwijl de kampongbewoners en arbeiders uit de lagere regionen afhankelijk zijn van het bestaan van de kampong, ziet het bedrijfsleven in Jakarta de kampongs liever verdwijnen. Dat benut de grond liever om er nieuwe winkelcentra, hotels en kantorenpanden te bouwen. Het komt regelmatig voor dat maffia-achtige organisaties brand stichten in de kampong, zodat mensen hun huizen kwijtraken en het land kan worden ingenomen door bedrijven.

De Indonesische overheid staat echter onder druk van internationale organisaties en ziet zich genoodzaakt om meer en meer rekening te houden met de rechten van de kampongbewoners. Er worden daarom programma’s op poten gezet om de kampongbewoners te stimuleren om te verhuizen door bijvoorbeeld huisvesting aan te bieden aan de rand van de stad.

Volgens Tunas is dat geen goede oplossing. “Kampongbewoners zijn in hun levensonderhoud afhankelijk van de locatie van de kampong en van de sociale structuren. Ver weg van het economische centrum en zonder hun sociale netwerk kunnen zij geen handeltjes opzetten. Buiten de kampong verliezen zij de mogelijkheid om inkomsten te verwerven.”

Volgens Tunas moet het probleem bij de wortel worden aangepakt: “Mensen trekken naar de kampong omdat ze op het platteland niet financieel kunnen rondkomen. Jakarta is hét economische centrum van Indonesië. De overheid zou de welvaart beter moeten spreiden en de groei van andere economische centra moeten stimuleren. Dan hebben mensen minder motivatie om naar de kampongs van Jakarta te trekken.”

Devisari Tunas promoveerde maandag 24 november bij Bouwkunde. De titel van haar proefschrift luidt: ‘The Spatial Economy in the Urban Informal Settlement’.