Over vallen en opstaan

Zonde

Vorig jaar viel ik van mijn fiets. Ik hoor nog het kraken van mijn helm. Het kraken van mijn arm hoorde ik niet, maar voelde ik wel. De Keniaanse artsen waren er niet van overtuigd dat mijn arm gebroken was en stuurden me naar huis met pijnstillende crème. Een paar weken later riep een Amsterdamse radiologie-assistente toen ze de röntgenfoto zag: Woepsie! En na de operatie, een week later, vertrouwde de chirurg me toe: “Uw elleboog lag aardig in puin mevrouw.”

De chirurg was best trots op zijn werk: hij had vier stukken bot aan elkaar geschroefd en was er redelijk zeker van dat ik mijn arm weer volledig zou kunnen gebruiken. Het kon nog wel een jaar of twee duren voordat de zwelling van het bot helemaal verdwenen was – ik had geen idee dat botten konden zwellen. Aan het kapotte kraakbeen kon de chirurg weinig doen. “Maar gelukkig heeft u geen verhuisbedrijf, dus het zal nog wel even duren voordat u daar last van krijgt.”

De chirurg lijkt het vooralsnog bij het rechte eind te hebben. Mijn linkerarm is niet meer zo flexibel als mijn rechterarm, maar ik kan hem weer prima strekken en buigen zonder pijn. En ik kan het fietsen gaat prima. Dus eigenlijk mag ik niet klagen. Maar als mijn elleboog na een paar uur fietsen wat begint te zeuren, denk ik, wat melancholisch : “Toch is het zonde. Zonde van zo’n goede arm.”

Memento mori

Ik rijd over een drukke weg en in een flits zie ik het gebeuren: een openslaande autoportier die ik niet meer kan ontwijken, een vrachtwagen die me van de weg af rijdt, een scheur in het asfalt waar mijn voorwiel blijft steken. Mij hoofdhuid tintelt, mijn hart slaat een paar slagen sneller. En dan is alles weer in orde. De autoportier is dicht, er is geen vrachtwagen te bekennen en op het asfalt is niets aan te merken.

Door mijn valpartij van vorig jaar heb ik ervaren dat ongelukken gebeuren en dat botten kunnen breken. Het ongeluk heeft me niet zozeer voorzichtiger gemaakt, want voorzichtig was ik al. Maar het heeft me wel meer bewust gemaakt van mijn eigen kwetsbaarheid.

Als er zo’n doemscenario door mijn hoofd schiet, denk ik soms even aan de smak die ik maakte op het asfalt en aan de angst van die eerste minuten, voordat ik wist dat op de ene of andere manier wel goed zou komen. Het is een levendige herinnering, maar de angst zelf beklijft gelukkig niet. Het wordt meer en meer een feitelijke constatering: ik ben gevallen maar ben er goed vanaf gekomen. En daar ben ik blij mee.

Thee

Als ik – alle voorzichtigheid ten spijt – dan toch weer van mijn fiets val, gebeurt het op een manier die een stuk minder spectaculair is dan in mijn verbeelding. Even onder Huddersfield rijd ik langzaam bergopwaarts. Ik fiets over een stoep langs een laag leistenen muurtje. Mijn achtertas blijft hangen achter een uitstekende leisteen en mijn stuur draait om. Het lukt niet om overeind te blijven en langzaam maar zeker val ik richting de stoep.

Een bloedende knie en tranen van woede. Had ik net niet bedacht dat ik heel voorzichtig was? En ook al ben ik me dan voortaan ‘bewust van mijn eigen kwetsbaarheid’, dan hoef ik dat toch niet meteen te gaan liggen bewijzen!?

Ik zit op het muurtje en inspecteer mijn knie. Die is geschaafd en gaat dik worden. Een van de stenen die eerst in het muurtje zat, ligt nu op de stoep. Er komen een paar auto’s voorbij maar niemand stopt. Tuurlijk niet. Het begint te regenen.

Het muurtje hoort bij een huis dat even van de weg afstaat. Als ik aanbel, duurt het even voordat een oudere dame open doet. Een bruine jachthond stormt naar buiten, blaft en hapt dan gemoedelijk in mijn arm. Ze bijt niet echt, maar ik vraag me wel af of dit het beste huis was om aan te kloppen. “No Polly, leave the lady alone!”, roept de dame. De hond gehoorzaamt.

Of ze ijs heeft? Oh, dat weet ze niet zo zeker. Misschien een zak diepgevroren erwtjes. Ze zal wel even kijken. Maar ik mag sowieso wel even in de keuken komen zitten om even bij te komen. Ze heeft al vaker mensen moeten oplappen. Het is een verraderlijke weg, zegt ze.

De vrouw komt terug met een siliconen vorm met visvormige ijsblokjes erin. Even kloppen en dan vallen ze op het aanrecht. Ze wikkelt ze in een stuk keukenrol en geeft ze aan mij. “We moeten zo naar een begrafenis, over een minuut of twintig”, zegt ze en ze wijst naar haar zwarte pantalon, “maar ik heb nog wel even hoor. Thee?”

De vrouw heet Barbara en woont met haar man Mike al meer dan haar halve leven aan deze weg. “En jij komt zeker uit Nederland? Dat dacht ik al! Via de Rotary kregen we vroeger heel regelmatig jongeren uit Europa over de vloer. Lovely! Behalve die ene keer met dat Zweedse meisje dat simpelweg weigerde Engels te spreken. Heel vermoeiend! Nu komen ze jammer genoeg niet meer. We zijn te oud.”

Barbara’s eigen kinderen zijn al lang volwassen. Alle aandacht is nu voor Polly, die tevreden toekijkt vanaf haar hondenkussen. “We zijn net twee weken in Schotland geweest om te vissen. Prachtig hoor, maar we hebben geen vis gevangen. Te weinig regen, dan komt de vis niet van de heuvels naar beneden. Maar Polly had de tijd van haar leven!” Ze laat me een foto zien van de hond, rennend door het water.

Ik plak een flinke pleister op mijn knie. Hij is wat beurs maar de zwelling valt mee. En verder voel ik me weer prima. “Drink jij rustig je thee, ik doe even wat lippenstift op”, zegt Barbara. “En dan pak ik ook meteen mijn regenjas. Dat is de pech met dit waaiweer. Aan een paraplu heb je helemaal niets. Dan maar een regenjas, het staat niet, maar ja…”

IMG_3957Als het bijna tijd is om te vertrekken, komt Babara’s man Mike naar beneden. Antracietgrijs pak, glanzend gepoetste schoenen, zijden zakdoek in zijn borstzakje en een insigne in zijn knoopsgat. “Terribly sorry that we are in such a rush! We would have loved to show you around the house, to have you for dinner… Will you be staying in the area?” Hij worstelt met zijn horloge. “Deze gaat niet meer dicht. Wacht, ik pak even een andere.”

Om Barbara en Mike niet verder in de weg te lopen, neem ik afscheid. Ik krijg twee zoenen van ieder en het dringende uitnodiging dat ik me zeker moet melden als ik nog eens in de buurt ben. Kamers genoeg!

Even later fiets ik weer rond het huis naar de weg. Daar staat het beruchte muurtje. Daar ligt de steen. Ik stap af en leg de steen terug waar hij hoort.

Zo.
En nu weer door.

Eén gedachte op “Over vallen en opstaan

  1. Jo-Ann

    Toch fijn om even omarmt te worden door vriendelijkheid en gastvrijheid… en die muurtjes pfff… erg mooi maar moet er niet aan denken om er een close encounter mee te krijgen!

Reacties zijn gesloten.